Tips voor het inventariseren van Slechtvalken

Niet elke waargenomen slechtvalk duidt op een territorium waarin gebroed wordt. Met name in de winter zijn er in Nederland veel slechtvalken die broeden in meer noordelijker streken (Scandinavië en Duitsland) maar die hier in Nederland overwinteren. Deze wintergasten kunnen wel tot begin april hier blijven en dan alsnog naar het noorden vertrekken.

Hieronder wat tips voor het inventariseren van slechtvalk territoria (uit "Handleiding Veldonderzoek Roofvogels, Rob Bijlsma, 1997):

1 Potentiële broedplaatsen checken.
Dit geldt met name voor plaatsen waar speciale nestkasten voor Slechtvalken zijn opgehangen (Biemans 1996). Voldoende tijd voor uittrekken, omdat Slechtvalken langdurig stilzitten en dan weinig opvallen. Het kan soms uren duren voordat een valk activiteiten onderneemt. In Nederland zijn grote kantoorgebouwen aan de stadsrand, elektriciteitscentrales, grote bruggen, hoogspanningsmasten (let op oude kraaiennesten) en torens in trek. Neem een telescoop mee om dergelijke objecten af te zoeken. Langdurig bezette plekken kunnen uiteindelijk broedgevallen opleveren.

2 Balts en territoriaal gedrag.
In de loop van januari neemt de binding met de nestplaats toe. Vanaf begin februari worden potentiële broedplekken geïnspecteerd en krijgen indringers van de nestomgeving het zwaar te verduren. Territoriale conflicten gaan gepaard met verjagingen, achtervolgingen en luid gekekker. In februari worden beide seksen steeds vaker gezamenlijk waargenomen, met copulaties vanaf eind februari (van Geneijgen 1994).

3 Alarm.
Rond de nestplaats zijn Slechtvalken erg fel ten opzichte van potentiële nestplunderaars als kraaien, roofvogels en mensen. De keiharde alarmroep kan niet worden gemist, al is de mate waarin deze wordt gebruikt aan individuele variatie onderhevig. Alarmerende Slechtvalken moeten nauwgezet worden gedocumenteerd.

4 Prooioverdracht.
Het mannetje brengt prooi aan en lokt het vrouwtje met een speciale roep van het nest. Prooioverdracht vindt in de lucht of op een vaste stek plaats, gewoonlijk in de buurt van (maar niet bij) het nest. Prooiaanvoer en -overdracht zijn uitmuntende middelen om de exacte nestplaats te lokaliseren. In de jongenfase neemt de frequentie van prooiaanvoer toe.

5 Bedelende jongen.
Vrijwel direct na het uitvliegen beginnen de jongen korte vluchten te maken. Binnen enkele dagen vinden de eerste prooiovergaves in de lucht plaats, eerst onbeholpen, allengs behendiger. Na een week zitten de jongen elkaar geregeld achterna, en kraaien, roofvogels en insecten worden speels bestookt. Op sommige broedplaatsen blijven de jongen tot in oktober rondhangen, maar de Nederlandse jongen lijken eind augustus en begin september te verdwijnen, ongeveer acht weken na het uitvliegen. Vanaf een week na het uitvliegen beginnen de jongen steeds vaker en persistenter hun ouders bedelend te achtervolgen. Dit gedrag leidt ertoe dat de ouders nieuwe zitposten in gebruik nemen, op grotere afstand ( >1 km) van de nestplaats en uit zicht van de jongen (Sherrod 1983). Deze vogels hebben wel degelijk uitgevlogen jongen.

6 Kleurringen.
Veel in Duitsland en Scandinavië uitgezette of geboren Slechtvalken dragen kleurringen (Hepp et al. 1995). Met behulp van een telescoop is de kleurcombinatie af te lezen (let op aan welke poot de aluminiumring zit, en waar de kleurringen). Houd rekening met lichtval en de mogelijkheid van verkleuring (vooral bij rood en lila, voor zover gebruikt in Duitsland, terwijl zwarte ringen soms als koperkleurig worden afgelezen). Wees ook verdacht op meer dan één ring per poot. Afgelezen ringcombinaties direct doorgeven aan Werkgroep Slechtvalk Nederland.


Problemen:
• Alle waarnemingen in de broedtijd (maart - augustus) goed documenteren, zeker indien het gedrag wijst op vestiging.
• Niet alle territoriale gedragingen hoeven op broedgevallen te wijzen. In Nederland verblijven 's winters en in het voorjaar vrij veel noordelijke broedvogels. Ook deze vogels vertonen in februari en maart baltsgedrag en inspecteren nesten. Gewoonlijk verdwijnen ze in april alsnog van het toneel, om pas in oktober weer op te duiken. Overzomeren in Nederland lijkt steeds vaker op te treden. Let op verse ruiveren in januari en februari (de kans is groot dat het om overwinterende vogels gaat).
• Kleurringen kunnen verkleuren onder invloed van ouderdom, of als gevolg van variaties in lichtval anders gekleurd overkomen. Vermeld bij het doorgeven van gekleurringde Slechtvalken of u kleurenblind bent.



Welke informatie is "gewenst" ?

Indien mogelijk wordt voor ieder territorium een nestkaart naar WSN, WRN en SOVON gestuurd. Een nestkaart is een standaardformulier van SOVON voor nestonderzoek. Dit is natuurlijk alleen zinnig als er een minimaal aantal meldingen zijn om op de kaart te zetten. Dit hoeft niet persé te betekenen dat er ook jongen zijn uitgevlogen of zelfs zijn geringd. Ook een mislukt broedsel of zelfs "alleen maar" territorium houdende vogels zijn intressante gegevens.

Een mooie serie waarnemingen (die niet op een nestkaart zou mistaan) zou kunnen zijn:

Datum
Omschrijving
8 feb Beide valken zitten op/bij de kast
20 feb Beide valken in de buurt gezien
6 mrt Paring gezien, op schoorsteenring
12 mrt Vrouw laag (broedend ?) in kast
14 mrt Vrouw weer broedend in kast
31 mrt Vrouw broedend in kast, mannetje brengt prooi
12 apr Vrouw in de kast, mannetje in de buurt
19 apr Vrouw staat in de kast, er lijkt gevoerd te worden, jongen ?
2 mei Tijdens voeren 2 donsjongen gezien
30 mei 2 jongen voor de kast gezien
7 juni 1 jong gezien
11 jun 2 jongen vliegend in de buurt gezien

Waarbij met name de periode vóór en rond de (verwachte) eileg een belangrijke periode is: als er dan wat vaker wordt waargenomen is het moment van eileg vaak wel een beetje in te schatten (in het fictieve voorbeeld hierboven: 10 maart). Dit is heel nuttig als de jongen worden geringd. Als de broedplaats wisselend is (bv een kraaienest in een hoogspanningsmast) is het zinnig om in de tijd van de keuze van de nestplaats veel vaker te gaan kijken.